Hoge Raad is snel klaar met btw op parkeren

vrijdag 12 oktober 2018

Zoveel ophef als er was over de btw op straatparkeren wat er mogelijk aan zat te komen, zo weinig is er vernomen over het feit dat dit waarschijnlijk van de baan is.

In twee arresten was de Hoge Raad er snel klaar mee. Beide arresten zijn ongeveer twee kantjes lang en in beide arresten concludeert de Hoge Raad dat er geen reden is om aan te nemen dat er iets niet in orde is met de gebruikelijke werkwijze rond parkeren.

In Groningen ging het om de vraag of de Parkeerverordening wel verbindend was en in Delft om de vraag of er wel een bonnetje met btw uitgereikt moest worden (hoe kinderachtig kan het zijn).

De Parkeerverordening zou aldus de Belanghebbende een omschrijving moeten bevatten dat een deel van de kosten een “parkeervergoeding” is en een deel btw. Aangezien dit niet het geval is zou de Parkeerverordening onverbindend zijn. De Hoge Raad vond geen steun in het nationaal recht alsmede in het Unierecht voor de opvatting dat de Parkeerverordening moest voorschrijven of het aanslagbiljet een bedrag aan omzetbelasting moest bevatten (ook al is het € 0) of dat de verordening moest vermelden of het bedrag met of zonder btw zou zijn. Aangezien dat niet nodig is, is de Parkeerverordening verbindend en daarmee is aan de formele vereisten voldaan dat op grond van een verordening parkeergelden worden geïnd.

In Delft kreeg de Hoge Raad de vraag voorgelegd of er niet een bonnetje met btw uitgereikt had moeten worden. De reden van afkeuren was dat het voeren van een procedure bij het Hof de Belanghebbende niet in een betere positie bracht. Het enkele feit van het bonnetje met btw zorgt er nog niet voor dat iemand in een betere positie komt. Dat het gevolgen kan hebben voor bedrijven die een bon met btw krijgen spreekt voor zich. Immers de btw is aftrekbaar. Mocht de gemeente echter de btw op de parkeerheffing zetten dan wordt men er niet beter van. Een bonnetje met het enkele feit dat daarop btw vermeld staat zegt nog niets en daarom wijst de Hoge Raad het beroep af.

Dat echter het gevaar nog niet geheel is geweken blijkt uit een conclusie van de Advocaat Generaal dat  straatparkeren en slagboomparkeren voor de modale consument dezelfde handelingen zijn. Behandeling van verweerder (gemeente) als niet-belastingplichtige bij straatparkeren leidt derhalve tot concurrentieverstoring. Gelet op de door verweerder hiermee gerealiseerde opbrengst is geen sprake van concurrentieverstoring van onbeduidende omvang. Teneinde deze concurrentieverstoring op te heffen dient verweerder voor het gelegenheid geven tot straatparkeren als ondernemer te worden aangemerkt. Verweerder dient aan eiseres een factuur met omzetbelasting uit te reiken. Op de factuur dient een vergoeding van (100/121 * € 59,75 =) €49,38 en een btw-bedrag van (21/121 * € 59,75=) €10,37 te worden vermeld. Het verzoek van eiseres om de Verordening deels onverbindend te verklaren is onvoldoende onderbouwd en wordt verworpen.