Onteigening en de rechter

dinsdag 14 maart 2017

Door Jan Frans de Groot.  Nieuwe wetgeving rond grondbeleid doet haar reputatie eer aan: dat gaat niet zonder slag of stoot. Na aankondigingen van nieuwe wetgeving die decennia hebben geduurd, is de gedachte thans dat de Onteigeningswet opgaat in de nieuwe Omgevingswet. Om het primaire wetgevingsproces over de Omgevingswet niet te verstoren, wordt de nieuwe regeling van het grondbeleid neergelegd in een afzonderlijke wet, de Aanvullingswet Grondeigendom. Een in de zomer van 2016 voor internetconsultatie vrijgegeven ontwerp van deze wet, heeft van diverse zijden kritiek ontmoet. 

Die kritiek richtte zich onder meer op het voorstel voor een nieuwe onteigeningsregeling, waarbij de totstandkoming van de onteigeningstitel leidend tot de eigendomsontneming geheel in de bestuursrechtelijke kolom wordt ondergebracht. De civiele rechter blijft gereserveerd voor de vaststelling van de schadeloosstelling. Niet zozeer het bestuursrechtelijke karakter van de procedure die leidt tot een onherroepelijk onteigeningsbesluit en daarop volgende eigendomsontneming is het voorwerp van de kritiek, als wel het feit dat de voorgestelde regeling de mogelijkheid in zich bergt dat een eigenaar diens eigendom kwijt raakt, zonder dat er een rechter aan te pas is gekomen. Dat strookt, naar de mening van velen, niet met een nog in maart 2016 aangenomen motie, waarin de regering werd verzocht "om te borgen dat onder toekomstige regelgeving omtrent onteigening de positie en de bescherming van de eigenaar op zijn minst gelijkwaardig blijven aan de huidige situatie en waar mogelijk zelfs verstevigd worden". De minister heeft inmiddels, in reactie op de internetconsultatie, in een brief aan de Tweede Kamer aangekondigd dat het wetsvoorstel verder wordt 'versterkt en verfijnd', alvorens het ter advisering aan de Raad van State zal worden aangeboden. Zij schrijft voornemens te zijn "om de voorgestelde onteigeningsprocedure zo te versterken dat de bestuursrechter bij elke onteigening betrokken zal zijn". Dit zal betekenen dat het initiatief om de rechter in te schakelen zal verschuiven. Zou dat aanvankelijk de eigenaar zijn (met alle nadelen van dien), dat initiatief zal volgens de minister bij het bevoegd gezag komen te liggen. Op dit moment wordt deze belangrijke koerswijziging op het ministerie uitgewerkt. Duidelijk is wel dat de reguliere bestuursrechtelijke procedure onvoldoende soelaas biedt om het te bereiken resultaat te bewerkstelligen. Dat doet de vraag rijzen of het dan wel zo nodig is dat de finale rechterlijke betrokkenheid in de bestuursrechtelijke kolom plaatsvindt, en niet in de civielrechtelijke kolom, waar deze thans is. Het door het bestuur te nemen onteigeningsbesluit staat dan open voor rechtsbescherming door de bestuursrechter; ik zou zeggen in eerste en enige instantie door de Afdeling bestuursrechtspraak. Op basis van een onherroepelijk besluit kan het bevoegd gezag vervolgens dagvaarden in de civiele procedure, waarbij de finale rechtmatigheidstoets door de civiele rechter wordt aangelegd – met de belangrijke beperking dat het besluit onherroepelijk is – alvorens de onteigening wordt uitgesproken, en de procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling aanvangt. Laten we vooral veranderen wat veranderd moet worden, maar tegelijk ook behouden wat behouden kan worden. Het lijkt niet nodig dit onderdeel van de rechterlijke toetsing in een bestuursrechtelijk keurslijf te wringen of daarvoor zelfs een afwijkende bestuursrechtelijke rechtsgang op te tuigen, zeker niet waar de beoordeling van rechtmatigheid van eigendomsontneming toch al een aspect is dat beter past bij de civiele rechtspraak.