Planeconomie & Vastgoedrecht

Participatie bij gebiedsontwikkeling: is dat een mythe?

dinsdag 11 februari 2020

Is de open stad een mooie theorie? Of kunnen bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties in de praktijk écht meedenken en meedoen in het vormgeven van de stad? Onderzoekers van het NWO-Verdus onderzoeksproject R-LINK onderzochten 14 praktijkvoorbeelden in Nederland en bundelden hun inzichten en lessen over participatie bij gebiedsontwikkeling in het magazine Open stad: werken aan duurzame en democratische steden. Tijdens de 9de Rooilijn Kenniskring in Pakhuis de Zwijger werd deze eenmalige uitgave trots gepresenteerd.

“Voltaire zei: ‘God schiep de wereld, behalve Nederland. Dat liet hij over aan de Nederlanders.’ Dat is waar. Nederland is gemaakt door mensen die zelf initiatief namen. Onze polders en de governance daarvan zijn de eerste democratische constituties. Wij hebben dus een hele lange, diepe traditie van met burgers het land maken. En de nieuwe Omgevingswet is ook in die traditie geschreven”, zo trapt moderator Natasja van den Berg de 9de Rooilijn Kenniskring af.

De hoofdvraag tijdens de Kenniskring is: geldt dat nog steeds? Is participatie een mooie belofte of een holle mythe? Hoe kunnen bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties meebepalen hoe onze steden eruitzien? En wat levert dat op?
De onderzoekers van R-LINK hebben diepgaand onderzoek gedaan naar veertien voorbeelden van burgerinitiatieven bij gebiedsontwikkeling in Amsterdam en Groningen. In het magazine delen zij hun inzichten en presenteren ze vier spelregels voor een geslaagde stapsgewijze gebiedsontwikkeling in cocreatie tussen burgers, ondernemers en de overheid.

Drie lastige beloften

“De open stad biedt drie beloften, maar die zijn in de praktijk lastig te realiseren”, vertelt Karin de Nijs, R-LINK-onderzoeker en medeauteur van het magazine. “Bij open stadsontwikkeling verwachten we dat het planvormingsproces open en flexibel is. Het einddoel is nog niet helemaal duidelijk en er zijn experimenten en tijdelijke initiatieven, en dat moet allemaal geleidelijk leiden tot de invulling van een gebied. Maar we zien dat tijdelijke initiatieven helemaal niet worden verbonden met de plannen voor later. Die belofte wordt niet benut. Zo kun je wat succes heeft in de tijdelijke fase ook behouden in de permanente fase. Maar dat gebeurt lang niet altijd.”

Een tweede belofte van open stadsontwikkeling is de sterke betrokkenheid van burgers. “Dat klinkt mooi”, zegt De Nijs, “maar is in de praktijk heel moeilijk. Want welke burgers betrek je dan? Het is ook niet vanzelfsprekend dat al die mensen het met elkaar eens zijn.” Open stadsontwikkeling belooft ook te leiden tot nieuwe verhoudingen, waarbij de overheid niet langer alleen, maar in samenspraak bepaalt en handelt. Ook dat blijkt in de praktijk ingewikkeld, legt De Nijs uit. “Niet iedereen kan veel tijd steken in het ontwikkelen van de eigen omgeving. Het lijkt vooral weggelegd voor een participatie-elite, zoals we in Almere Oosterwold zagen. Daar bouwen mensen hun eigen huizen, wegen en zelfs riolering.”

Beloften tóch waarmaken

De Nijs komt niet alleen slecht nieuws vertellen in Pakhuis de Zwijger. “In het magazine staan ook oplossingen. Want we hebben ook onderzocht wat helpt bij open stadsontwikkeling. Kies je bijvoorbeeld voor een tijdelijke fase en een langere planvorming? Verbind ze dan. Maak ruimte voor de langere termijn als blijkt dat tijdelijke initiatieven succesvol zijn. Betrek en verbind diverse gemeenschappen en belangen. Gebruik bijvoorbeeld het Omgevingscanvas om vanuit je project na te denken welke belangengroepen je allemaal moet betrekken. Maak daarnaast meedoen eenvoudiger en sneller. Ruimtelijke ontwikkeling is heel complex. Wil je dat mensen meedoen, maak het plan helder en makkelijker in procedures.”

De beloften van open stadsontwikkeling waarmaken, is geen eenvoudig proces. Dat benadrukken diverse experts na de presentatie van De Nijs. “Je hebt bijvoorbeeld ook participatiemoeheid”, waarschuwt Stan Majoor, medeauteur en lector Coördinatie Grootstedelijke Vraagstukken bij de Hogeschool van Amsterdam. “Je ziet dat betrokken professionals én burgers last krijgen van moeheidsverschijnselen. Het is heel veel participeren, maar weinig realiseren. De gevaarlijkste participatiebijeenkomsten zijn die waar je zegt dat je met een wit vel begint. Er zijn burgers die dat vel al tientallen keren hebben gezien en al jaren wachten op een echte interventie. En kijk uit voor schijnparticipatie, want dan creëer je teleurstelling. Dus doe ook wat met die inbreng. Luister en laat zien dat je er wat mee doet.”

Doormodderen en voortborduren

Om open stadsontwikkeling haalbaar te maken, is een helder plan in begrijpelijke taal essentieel. “Een voorbeeld is Gent, waar de overheid heel faciliterend is naar de burgerinitiatieven toe”, aldus Majoor. “Ze bieden een goede informatievoorziening, met bijna een overkill aan websites, waardoor het speelveld gelijker wordt en het makkelijker wordt om mee te doen.”

In het magazine citeren de onderzoekers Charles E. Lindblom over de ‘science of muddling through’. Ook tijdens de kenniskring benadrukt Majoor de waarde van dat ‘doormodderen’. “Dat is eigenlijk de meest intelligente manier waarop de mensheid verder komt; kleine stapjes en onderweg leren. Dat is anders dan het grote gebaar van de planoloog. Probeer de haast weg te nemen, borduur voort op wat er is, leer en verbeter continu. Want als je in één keer een concept neerzet, zoals de Bijlmer of de Zuidas, dan leer je niet van de ervaringen van de eerste gebruikers of van kansen die zich voordoen. Houd rekening met dynamiek, van de economie en de demografie. Het wordt steeds moeilijker om top-down plannen succesvol te implementeren. Je moet het dus wel anders gaan doen.”

Bron: Platform31