Hoge Raad werpt drempel op voor "landjepik"

dinsdag 28 maart 2017

Door Diana Winkeluijzen (La Gro Advocaten).

Zomaar gemeentegrond in bezit nemen, 20 jaar doen of je neus bloedt en dan straffeloos de eigendom van die grond claimen, gaat niet meer. Dit oordeelde de Hoge Raad op 24 februari 2017 (vindplaats: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2017:309). 

Deze praktijk was gemeenten al tijden lang een doorn in het oog. De inbezitnemer is niet te goeder trouw, want hij weet dat het niet zijn grond is die hij erbij trekt, hij heeft geen toestemming van de gemeente en het evenmin gekocht van de gemeente. Toch verkrijgt hij na ommekomst van 20 jaar vanaf het moment van het verrichten van "ondubbelzinnige bezitsdaden" de eigendom van de gemeentegrond door verjaring. Jarenlang was de idee dat de gemeente na het verstrijken van de verjaringstermijn bij onvrijwillig bezitsverlies met lege handen stond. Immers, er kon niet meer tegen het bezitsverlies worden opgetreden. Dit is het gevolg van een keuze van de wetgever, neergelegd in de artikelen 3:105 en 3:314 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. 

In zijn arrest van 24 februari 2017 geeft de Hoge Raad een machtig wapen aan allen die onvrijwillig bezit hebben verloren (het arrest beperkt zich namelijk niet tot gemeentes, ook particuliere grondeigenaren komt een beroep op de door de Hoge Raad geformuleerde regels toe en ook voor roerende zaken, niet uitsluitend voor onroerende zaken). De oorspronkelijke grondeigenaar kan namelijk optreden tegen de inbezitnemer. Het "landjepik" is namelijk onrechtmatig ten opzichte van de eigenaar van de grond die zijn bezit verliest. In geval van onrechtmatige daad wordt normaliter schadevergoeding in geld gevorderd. De schadevergoeding kan ook in natura worden gevorderd. De schadevergoeding in natura kan bestaan uit een verplichting tot teruglevering van de eigendom. De bezitter die niet te goeder trouw is, kan zich niet verweren met de stelling: "Er is sprake van eigen schuld, want als de grondeigenaar beter had opgelet, had hij het kunnen ontdekken".   

Het venijn zit - ook in dit arrest - letterlijk in de staart. In de laatste overweging oordeelt de Hoge Raad namelijk dat de verjaringstermijn voor de onrechtmatige daad gaat lopen vanaf het moment van eigendomsverlies en niet op het moment van bezitsverlies (waar tot dusverre van werd uitgegaan). Dit betekent dat de verjaringstermijn voor de onrechtmatige daad pas gaat lopen na het verstrijken van de verjaringstermijn voor onvrijwillig eigendomsverlies en niet gelijktijdig met die verjaringstermijn. De verjaringstermijn voor onrechtmatige daad bedraagt vijf jaar vanaf het moment dat de eigenaar bekend is geworden met (1) zijn eigendomsverlies en (2) de voor het eigendomsverlies verantwoordelijke persoon, waarbij de absolute termijn 20 jaar bedraagt. Dat wil zeggen dat de inbezitnemer in ieder geval 20 jaar na het moment van eigendomsverlies zich zeker mag wanen. Het stuiten van de verjaring gaat evenwel eenvoudig: een briefje waarin de verjaring wordt gestuit, volstaat. De stuiting moet vervolgens in ieder geval iedere vijf jaar plaatsvinden. 

Voor hen die onvrijwillig hun bezit hebben verloren, kan dit arrest een mooie uitkomst zijn.